Het Lied Van de Vreemde
Ik moest vluchten voor de oorlog,
Vond een ander vaderland,
Werkte dag en nacht om te vergeten.
Ik kreeg een vrouw met blonde haren.
Gisteren is ze weggegaan.
Nu lig ik in het gras te denken aan mijn dorp.
Ze kon de bergen niet begrijpen,
Het stille groeien uit de grond.
Ze was meer iets dat wilde lijken
Op een of andere meid die in haar tijdschrift stond.
En er waren wolven, je kon ze bij zonsopgang horen lachen in het woud.
En vrouwen, die als ze gingen zingen veranderden in goud.
En de zomer, die door de hemel danste van je dronken kop.
En het varken, dat als je langskwam 'goeiedag' zei en 'let je op'.
Ik kan wel teruggaan naar mijn bergen,
Naar het land dat ik zo mis,
Maar ze zeggen dat ze daar allemaal zijn verdwenen
En dat mijn dorp er niet meer is.
Misschien heb ik het fout gedaan,
Had ik niet mogen gaan,
Ze moeten bijstaan in de strijd.
Misschien had ik met ze moeten vechten
Voor mijn land en onze rechten
En onze eigenheid.
Misschien had ik maar beter kunnen sterven
Tussen kanonnenvuur en scherven,
Schreeuwend van angst en pijn,
Dan mijn hele, mijn hele verdere leven hier
Een vreemde te zijn Mijn hele verdere leven hier
Een vreemde te zijn.