Jan-Willem
Jan-Willem Janszoon Berkmaat
Was zo ontaard streng opgevoed
Met al wat er aan zweep en knoet
En klappen maar bestaat
En reeds vanaf z'n vijfde jaar
Besefte hij zo klaar als glas
Dat eigenlijk alles zonde was
Of minstens een gevaar
Z'n zieltje werd goed aangepakt
En in de bankschroef klemgezet
En afgevijld en platgeplet
En dat werkte heel exact
Dat doofde elke levenslach
En ieder spoortje lentelicht
Dat drukte hem de ogen dicht
Totdat ie niks meer zag
Maar toen hij op een kwaaie dag
Heel even in verzoeking kwam
En niet op tijd de benen nam
Ging ie overstag
Toen deed ie plotseling alles wat
Een mens aan ongerechtigheid
Maar doen kan in een half uur tijd
Een heus, da's meer dan zat!
Jan-Willem Janszoon Berkemaat
Heeft prompt de deugd vaarwel gezegd
En is nu voortaan even slecht
Als ik in het kwadraat
Ik wil maar zeggen tot besluit
Hoe iemand ook is opgevoed
Met honing of met zweep en knoet
Wat er in hem zit komt eruit
Wat er in hem zit komt eruit
Wat er in hem zit komt er altijd eruit