Alice Day
Met een schaterlach op de doodskopvlag
Ging ons roofschip onder zeil
Met een bakboordbries die ons recht de zee in blies
Voor een reis van duizend mijl
Hojo, een reis van duizend mijl
Onze uitkijk zag op de derde dag
Aan de horizon een stip
En de kapitein riep: “Dat zal de eerste zijn
Kom, we enteren dat schip”
Hojo, we enteren dat schip
’t Kwam naderbij en toen bleven wij
Aan het dek genageld staan
Want een vrouwenstem riep vastberaden en met klem:
“Stuur, ik monster bij je aan”
Hojo, ik monster bij je aan
Onze stuur werd dol, zocht z’’n monsterrol
En vroeg: “Kent u het metier?”
Ze zei: “Ik ben zeer bekwaam, jongens, Alice is m’n naam
En m’n achternaam is Day”
Hojo, m’n achternaam is Day
Sindsdien nooit meer sleur, sindsdien veel meer kleur
In ons zeeroversbestaan
Ze zeilt met ons mee op een violette zee
Als een goudgeverfde zwaan
Hojo, een goudgeverfde zwaan
In het zachte groen van haar visioen
En haar lila negligé
Heeft er niemand meer tijd voor piraterigheid
Want Alice zegt nooit ‘nee’
Hojo, we roven zelfs geen zee
O nee, we roven zelfs geen zee