't Vrijen
'k Zong voor 't publiek al menig lied,
Waarop eenieder zei, subiet:
Hij zoekt langs kant en hoeken,
En zijn gezang is juist en waar,
En altijd nieuw of 't riekt er naar,
'k Weet niet waar 't hij gaat zoeken,
k' Zou elken mensch,
Zo is mijn wensch,
Nog eens willen verblijden
Ben ik een kroet?
'k En weet 't niet goed?
Waarop ik weeral zingen moet,
'k Zal zingen over 't vrijen.
Wanneer een meid wordt zestien jaar,
Van tons af wordt z'al iets gevaar,
Van stoppen of van naaien,
Al is zij in het huisgezin,
Een heks, een echte duivelin,
Ne vrijer kan haar paaien.
Lest heel galant
Kroop zij in 't land,
Met hem in de parijen,
Haar moeder roef,
Kwam met de kloef.
Op haren donder was het troef,
Gaat tons in 't koren vrijen.
Op Carnaval is 't schoon om zien,
Hoe jongens dan hun liefde biƫn,
Op straat of in de zalen;
Daar noemen zij een meid ne schat,
Mijn lieven engel dit of dat,
Om 't schaap te overhalen.
Zo trok eens Free,
Zijn liefste mee,
En wijl z'haar liet verlijen,
Kwam er ne pin
En voor 't begin
Vlogen zij 't suikerlootje in,
Gaat dan in 't fort gaan vrijen.
Ja ieder jaar op de Gentsche feest,
Ziet men ook toeren om ter meest,
Dan is er ook veel leute,
Pier Geiregat van op het Sas
Die met een wijf aan 't praten was,
Kreeg van zijn vrouw een scheute,
En zie zijn wijf,
Sprong op heur lijf,
En sloeg haar in de keien,
Trok haar dan rond,
Door slijk en grond,
Ja zelfs den hond, beet in heur kont,
Ligt dan op straat te vrijen.
Ne metser ook ne wijvezot
Had een toerjuffer in de mot
Op eens kreeg hij zijn kuren.
Hoeveel is 't vroeg nu onzen Pier,
Een frankske sprak ze met plezier,
Als 't niet te lang moet duren.
De kater zat,
Rap op de kat,
En zij ging hem aan 't vlijen
En tons verblijd
Nam zij afscheid,
Maar hij was zijn horloge kwijt,
Gaat tons met juffers vrijen.
Dus 'k heb hier weeral zonder spot,
Getoond hoe 't mansvolk wordt bedot,
Met vreugde gaan te rapen:
'k Zeg vrij dat 't vrouwvolk ons verdomd,
Waardoor dat men in d'armoe komt,
Zij laten ons niet slapen
Spreekt gij van niet,
Ge zijt ne piet
Tons pronkt zij op haar zije,
Doet gij uw best
Ge krijgt op 't lest,
Ne colossale kindernest
En frit dan maar kasseien.