Het reuzenlied
Een reus uit verre landen ging wonen op een berg
Men vond 't niet zo prettig maar toch weer niet zo erg
Niet zo ontzettend prettig, niet zo geweldig erg
De reus had een karaktertrek die ieder zeer verdroot
Hij zong vanaf de morgenstond tot aan 't avondrood
Tralie, trala, traloe, trala, de narigheid was groot
Pom pompompom pompom
En lagen 's avonds, om acht uur, de kinderen in bed
Dan hoorde weer 't ganse dal die stem als een trompet
Tralie, trala, traloe, trala, onzuiver tot en met
Pom pompompom pompom
Was dan een ieder, 's morgensvroeg, vol ijver aan 't werk
Dan klonk alweer dat reuzenlied, nog honderd maal zo sterk
Tralie, trala, traloe, trala, het dak viel van de kerk
Pom pompompom pompom
Toen stuurde men die reus een brief, geschreven door een klerk
De kind'ren liggen wakker en 't dak valt van de kerk
Tralie, trala, traloe, trala, wij stellen paal en perk
Pom pompompom pompom
e reus die las dat schrijven en keek droevig voor zich uit
Toen zong hij nog maar zelden en met een klein geluid
Tralie, trala, traloe, trala, en daarmee is 't uit